Zinsdeel

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Under construction icon-red.svg Werk in uitvoering!
Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt.
Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren.
De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel.
Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken.
Under construction icon-red.svg
Dit artikel is nog niet af.

In een zin zitten verschillende zinsdelen. Dat zijn bepaalde stukken uit een zin die je niet uit elkaar kan halen als je de zin door elkaar wilt husselen. Een persoonsvorm en het onderwerp zijn altijd aparte zinsdelen.

Om de zinsdelen te vinden en benoemen (redekundig ontleden heet dat) heb je 'formules' nodig. Dit zijn ze:

Volgorde

Persoonsvorm

De persoonsvorm is een werkwoord. De persoonsvorm zegt wat het onderwerp doet. Als je redekundig gaat ontleden, is dit het eerste wat je moet gaan doen. Om een persoonsvorm te vinden, moet je de zin vragend maken of in een andere tijd zetten. Als je de zin vragend maakt, is het eerste woord de persoonsvorm. Als je de zin in een andere tijd zet, is het woord dat veranderd persoonsvorm.
Voorbeeld:
De jongen heeft een cadeau aan zijn vriend gegeven.
Heeft de jongen een cadeau aan zijn vriend gegeven?
De jongen had een cadeau aan zijn vriend gegeven.

Toelichting: Je ziet dat in de vragende zin de persoonsvorm naar voren schuift. In de zin in de verleden tijd zie je het werkwoord geeft veranderen in had. Heeft is dus de persoonsvorm.

Zin ontleden

Om andere zinsdelen te vinden, moet je de zin eerst ontleden. Je kan dit pas doen als je de persoonsvorm weet. Alles wat voor de persoonsvorm ligt, is al een zinsdeel. Daarna moet je kijken of je andere gedeeltes van de zin voor de persoonsvorm kan zetten zonder dat de betekenis veranderd.
Voorbeeld:
De jongen heeft een cadeau aan zijn vriend gegeven.
Een cadeau heeft de jongen aan zijn vriend gegeven.
Aan zijn vriend heeft de jongen een cadeau gegeven.
Gegeven heeft de jongen een cadeau aan zijn vriend.
Je kan nu zien dat er 5 zinsdelen zijn. Je kan de zin dus zo verdelen:
De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.

Werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin. Als er alleen 1 werkwoord (de persoonsvorm) in de zin zit, is dat ene werkwoord het werkwoordelijk gezegde. Soms kunnen er in een werkwoordelijk gezegde ook andere woorden terechtkomen die geen werkwoord zijn. Zoals te en aan het.
Voorbeeld:
De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.
Het werkwoordelijk gezegde is dan heeft gegeven.

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde is een koppelwerkwoord met een zelfstandig/bijvoeglijk naamwoord die weer iets zegt over het onderwerp van de zin. Om te kijken of er in een zin een naamwoordelijk gezegde voorkomt, moet het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord zijn. Als eer 1 werkwoord (persoonsvorm) in de zin staat dan is dat meteen het belangrijkste werkwoord. Als er meerder werkwoorden zijn moet je werken met een zogenaamde afstreepmethode. Je kijkt of de zin zo kan blijven als je de andere werkwoorden kan weghalen.
Apart voorbeeld:
De jongen zal beter worden.
Afstreepmethode:
De jongen zal wordt beter
Wordt is het belangrijkste werkwoord.
Wordt is een koppelwerkwoord.
Naamwoordelijk gezegde is wordt beter

Toelichting: Wordt beter is het naamwoordelijk gezegde, omdat beter iets vertelt over de jongen. Wordt koppelt de jongen en beter met elkaar.

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Bijwoordelijke bepaling

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Zinsdeel&oldid=421729"