Nederlands: verschil tussen versies

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Regel 103: Regel 103:
 
Werkwoorden worden in het Nederlands vervoegd naar persoon (ik, jij, hij, etc.) en tijd (verleden en tegenwoordige tijd). In het Nederlands bestaat er een verschil tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Regelmatige werkwoorden werken volgens een set van vaste regels. Een voorbeeld van twee regelmatige werkwoorden zijn ''werken'' en ''rennen''.
 
Werkwoorden worden in het Nederlands vervoegd naar persoon (ik, jij, hij, etc.) en tijd (verleden en tegenwoordige tijd). In het Nederlands bestaat er een verschil tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Regelmatige werkwoorden werken volgens een set van vaste regels. Een voorbeeld van twee regelmatige werkwoorden zijn ''werken'' en ''rennen''.
   
In onderstaande tabel worden de werkwoorden vervoegd in de onvoltooid tegenwoordige en verleden tijd. De werkwoorden krijgen dan een uitgang die verschilt per persoon.
+
In onderstaande tabel worden de werkwoorden vervoegd in de onvoltooid tegenwoordige en verleden tijd. De werkwoorden krijgen dan een uitgang die verschilt per persoon. Bij de vormen van de verleden wordt er tussen de stam en de uitgang een "d" of "t" toegevoegd. Welke vorm je moet toevoegen, hangt af van de laatste letter van de stam. Als de stam eindigt in een "t" (praatte), "k" (kookte), "f" (bofte), "s" (schaatste), "ch" (wachte), "p" (schopte) of "x" (mixte), wordt een "t" gebruikt. Deze letters kun je onthouden door de afkorting [['t kofschip]] (hoewel de "x" hier ontbreekt). Alle andere stammen krijgen een "d".
  +
  +
Let wel op bij "s" en "f", aangezien sommige woorden alsnog "d" krijgen. Een voorbeeld is verhuizen, waarbij de stam "verhuiz" en niet "verhuis" is. Het is daarom "ik verhuisde" en niet "ik verhuiste". Ditzelfde geldt voor bijvoorbeeld "hoeven", waarbij het "ik hoefde" is.
 
{| style="border: 1px solid #aaa; border-collapse: collapse; font-size: 95%; margin:1em 1em 1em 0; background: #fbfbfb;" border="1" cellspacing="1"
 
{| style="border: 1px solid #aaa; border-collapse: collapse; font-size: 95%; margin:1em 1em 1em 0; background: #fbfbfb;" border="1" cellspacing="1"
 
|- bgcolor="#d4e9f6"
 
|- bgcolor="#d4e9f6"
Regel 115: Regel 117:
 
! Verleden tijd
 
! Verleden tijd
 
|-
 
|-
| Ik || werk || werk'''te'' || ren || ren'''de'''
+
| Ik || werk || werk'''te''' || ren || ren'''de'''
 
|-
 
|-
 
| Jij/je || werk'''t''' || werk'''te''' || ren'''t''' || ren'''de'''
 
| Jij/je || werk'''t''' || werk'''te''' || ren'''t''' || ren'''de'''
Regel 121: Regel 123:
 
| Hij/zij/het || werk'''t''' || werk'''te''' || ren'''t''' || ren'''de'''
 
| Hij/zij/het || werk'''t''' || werk'''te''' || ren'''t''' || ren'''de'''
 
|-
 
|-
| Wij || werk'''en''' || werk'''ten''' || rennen || renden
+
| Wij || werk'''en''' || werk'''ten''' || renn'''en''' || ren'''den'''
 
|-
 
|-
| Jullie || werken || werkten || rennen || renden
+
| Jullie || werk'''en''' || werk'''ten''' || renn'''en''' || ren'''den'''
 
|-
 
|-
| Zij (meervoud) || werken || werkten || rennen || renden
+
| Zij (meervoud) || werk'''en''' || werk'''ten''' || renn'''en''' || ren'''den'''
 
|-
 
|-
 
|}
 
|}
  +
  +
Onregelmatige werkwoorden hebben hun eigen vormen die je van buiten moet leren. Enkele voorbeelden van onregelmatige werkwoorden zijn ''eten'' (ik at), ''doen'' (ik deed), ''zeggen'' (ik zei), ''lezen'' (ik las), ''zien'' (ik zag), ''weten'' (ik wist), ''slapen'' (ik sliep), ''zitten'' (ik zat), ''bidden'' (ik bad), ''buigen'' (ik boog), ''hebben'' (ik had) en ''zijn'' (ik was). Het werkwoord ''zijn'' heeft de meeste onregelmatige werkwoordsvormen (ook in de tegenwoordige tijd).
  +
  +
Daarnaast bestaan er nog de voltooide tegenwoordige en verleden tijd. Deze werkwoorden worden gevormd met een [[hulpwerkwoord]] (zijn of hebben) en een [[voltooid deelwoord]]. Het voltooid deelwoord begint meestal met ge- en eindigt in een -t (gepraat) of -d (geloofd). Onregelmatige werkwoorden hebben echter een werkwoord met uitgang -en (geschreven). Of je hebben of zijn nodig hebt, hangt af van het voltooid deelwoord. In onderstaande tabel worden daarom twee voorbeelden gebruikt (gebleven, wat ''zijn'' nodig heeft) en (gezien, wat ''hebben'' nodig heeft).
  +
{| style="border: 1px solid #aaa; border-collapse: collapse; font-size: 95%; margin:1em 1em 1em 0; background: #fbfbfb;" border="1" cellspacing="1"
  +
|- bgcolor="#d4e9f6"
  +
! rowspan = "2" | Persoon
  +
! colspan = "2" | Gebleven
  +
! colspan = "2" | Gezien
  +
|-bgcolor="#d4e9f6"
  +
! Tegenwoordige tijd
  +
! Verleden tijd
  +
! Tegenwoordige tijd
  +
! Verleden tijd
  +
|-
  +
| Ik || ben gebleven || was gebleven || heb gezien || had gezien
  +
|-
  +
| Jij/je || bent gebleven || was gebleven || hebt gezien || had gezien
  +
|-
  +
| Hij/zij/ik || is gebleven || was gebleven || hebt gezien || had gezien
  +
|-
  +
| Wij || zijn gebleven || waren gebleven || hebben gezien || hadden gezien
  +
|-
  +
| Jullie || zijn gebleven || waren gebleven || hebben gezien || hadden gezien
  +
|-
  +
| Zij (meervoud) || zijn gebleven || waren gebleven || hebben gezien || hadden gezien
  +
|-
  +
|}
  +
In het Nederlands is er ook een toekomstige tijd die gevormd wordt door middel van het woord ''zullen'', zoals ''ik zal naar Griekenland gaan'' of ''Ik zal je helpen''. In gesproken taal wordt soms het woord "gaan" gebruikt, zoals "ik ga je helpen".
  +
  +
Daarnaast bestaat er ook nog de [[gebiedende wijs]], zoals "Sta op!" en "Maak je huiswerk!".
   
 
==Woordenschat==
 
==Woordenschat==

Versie van 14 sep 2023 23:14

Een kaart van het Nederlands taalgebied. Let op! Ook Namibië en Zuid-Afrika staan vermeld, hoewel hier eigenlijk Afrikaans gesproken wordt.

Nederlands is een West-Germaanse taal en daarmee familie van o.a. het Engels en het Duits. Het Nederlands is een officiële taal in drie landen; Nederland, België en Suriname. Ook in de Nederlandse overzeese gebieden Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire is het Nederlands officieel. In totaal spreken zo'n 25 miljoen mensen het Nederlands als moedertaal. Als je de mensen die het Nederlands als vreemde taal spreken daarbij optelt, kom je uit op 37 tot 48 miljoen sprekers.

De taal wordt geschreven met het Latijnse alfabet en heeft verschillende dialecten, waaronder het Vlaams, het Limburgs en het Brabants. Het standaard-Nederlands is gebaseerd op het dialect tussen Den Haag en Amsterdam. Buiten het Nederlands taalgebied speelt de taal een vrij kleine rol.

Het Afrikaans is een dochtertaal van het Nederlands en heeft voor 90% overeenkomsten met het Nederlands.

Geschiedenis van de Nederlandse taal

In 700 na Christus waren er drie grote taalgebieden in Europa: Latijn, Keltisch en Germaans. De Latijnse taal is veranderd in de Romaanse talen. Vormen van Keltisch worden alleen nog gesproken op sommige plekken in Groot-Brittannië en Ierland. Uit de Germaanse taalgroep ontwikkelden zich o.m. Engels, Duits, Nederlands en de Scandinavische talen. De talen werden in die tijd alleen gesproken. Er bestond dus nog geen schrift. Schrift is de geschreven taal, zoals je op school leert. Vroeger konden de meeste mensen namelijk niet schrijven. Monniken konden wel schrijven, maar meestal deden ze dit alleen in het Latijn. Monniken schreven de Bijbel in het Latijn. In die tijd drukte men ook nog geen boeken. De boekdrukkunst is pas uitgevonden rond het jaar 1455.

Pas in de 16e eeuw kwam er een standaardtaal. Daarvoor had je dus nog niet zoiets als "het Nederlands", alleen maar dialecten waarvan de sprekers elkaar vaak niet eens begrepen.

Sindsdien is de manier waarop we het Nederlands moeten schrijven best vaak veranderd. De laatste grote verandering was in 1995.

Oudste stukje tekst

De oudst bekende literaire Nederlandse tekst, Hebban olla vogala, komt uit 1150. Dit is geschreven door een monnik. Hij schreef het om zijn ganzenveer uit te testen. Het stukje is geschreven in Oudnederlands. Het stukje dat de monnik schreef is een gedicht:
Hebban olla uogala nestas hagunnan
Hinase hi(c) (e)nda thu
Uu(at) unbida(n) (uu)e nu
(De u kan ook een v zijn, uu is een w). Dit betekent in het Nederlands: Alle vogels zijn hun nesten begonnen
Behalve ik en jij.
Waar wachten wij nog op?

Verspreiding

Officiële taal

Nederlands is een officiële taal in drie landen:

Tot 1984 was het Nederlands ook een officiële taal in Zuid-Afrika. Tegenwoordig wordt het Afrikaans echter als aparte taal gezien. Toch is het Afrikaans voor 90% gelijk aan het Nederlands en kunnen sprekers elkaar min of meer verstaan. Het Afrikaans wordt daarom ook wel een dochtertaal van het Nederlands genoemd.

Minderheidstaal

In sommige gebieden is het Nederlands ook een minderheidstaal. In bepaalde Duitse steden aan de Nederlandse grens wordt Nederlands gesproken. In de stad Kleef wonen bijvoorbeeld veel Nederlandstaligen. Ook in Frans-Vlaanderen zijn er nog enkele sprekers van het Nederlands. Oorspronkelijk was Frans-Vlaanderen Nederlandstalig, maar sinds de Franse Revolutie wordt er vrijwel alleen Frans gesproken. Desondanks kan men in Lille en Duinkerke nog enkele Nederlandstaligen vinden.

In de Nederlandse en Belgische koloniën (buiten Suriname en de Antillen) heeft het Nederlands nooit veel aanhang gehad. In Nederlands-Indië communiceerden de Nederlanders vooral in het Maleis met de plaatselijke bevolking, terwijl in Belgisch-Congo voornamelijk het Frans werd gebruikt. Indonesië en Congo-Kinshasa hebben daardoor vrijwel geen Nederlandstaligen meer. Na de onafhankelijkheid zijn deze bijna allemaal vertrokken. In het noorden van Brazilië in de staat Espirito Santo zijn er ook nog enkele Nederlandstaligen. Deze wonen hier omdat het gebied vroeger een Nederlandse kolonie was (Nederlands-Brazilië).

Na de Tweede Wereldoorlog zijn veel Nederlanders vertrokken naar o.a. de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Een deel van hen spreekt nog steeds Nederlands. In de Amerikaanse staat Michigan wonen ook enkele Nederlandstaligen die tijdens de 19e eeuw naar de VS vertrokken.

Status in Nederland

In Nederland is het Nederlands de enige officiële taal. Het Nederlands wordt echter niet wettelijk als officiële taal erkend. Toch is het technisch gezien de officiële taal, aangezien het gebruikt wordt in de politiek, het onderwijs en de rechtspraak. Ook zijn wetten geschreven in het Nederlands en is het Nederlands de dagelijkse taal voor de meeste Nederlanders.

De versie van het Nederlands dat in Nederland gesproken wordt heet het Nederlands-Nederlands. Dit wordt ook wel Algemeen beschaafd Nederlands (abn) of standaard-Nederlands genoemd. Deze standaardtaal is gebaseerd op het dialect tussen Amsterdam en Den Haag en wordt als "netjes" gezien. Toch heeft Nederland ook veel Nederlandse dialecten, waarvan sommige ook als minderheidstaal erkend zijn.

In heel Nederland is het Nederlands officieel met uitzondering van de eilanden Saba en Sint Eustatius, waar Engels gesproken wordt. Op Sint Maarten is het Nederlands naast het Engels officieel en op Curaçao, Aruba en Bonaire naast het Papiaments. In de Nederlandse provincie Friesland is naast het Nederlands ook het Fries een officiële taal.

Status in België

In België is het Nederlands sinds 1898 een officiële taal. Op landelijk niveau heeft België drie officiële talen; het Nederlands, Frans en Duits. Hiervan zijn het Nederlands en Frans het belangrijkste. Het Nederlands wordt voornamelijk gesproken in Vlaanderen, waar het grootste aantal Nederlandstalige Belgen woont. In Vlaanderen wordt het Nederlands als eerste taal gebruikt in o.a. de politiek, rechtspraak en het onderwijs.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het Nederlands naast het Frans officiële taal. Hier zijn alle straatnaamborden tweetalig en bestaan Nederlandstalige en Franstalige instellingen. Op school leren kinderen beide talen. Toch spreekt slechts zo'n 15% van de Brusselse bevolking Nederlands. Dit komt door de verfransing van Brussel, aangezien steeds meer Brusselaren Frans spreken. Slechts in enkele wijken wordt het Nederlands nog als eerste taal gebruikt. In Wallonië leren kinderen op school vaak wat Nederlands, maar niet altijd. Over het algemeen kunnen de meeste Walen geen Nederlands.

Het Nederlands in België wordt ook wel het Belgisch-Nederlands of Vlaams genoemd. Deze versie van het Nederlands verschilt iets van die in Nederland. De meeste verschillen zitten in uitspraak en woordenschat. Zo wordt een koelkast in het Vlaams een frigo genoemd. Ook plezant, amai en kuisen zijn typisch Vlaamse woorden.

Internationaal vlak

Op internationaal vlak speelt het Nederlands geen grote rol. Toch is het Nederlands een officiële taal binnen enkele organisaties. In de Benelux worden vooral Nederlands en Frans gebruikt.

Binnen de Europese Unie wordt het Nederlands als officiële taal erkend. In het Europees Parlement kan bijvoorbeeld Nederlands worden gesproken. Ook worden documenten van en naar het Nederlands vertaald.

Grammatica

Lidwoorden

Het Nederlands heeft twee bepaalde lidwoorden. Dit zijn "de" (zijdig) en "het" (onzijdig). Soms wordt het lidwoord het ook afgekort tot 't. Het lidwoord "de" is daarom zowel mannelijk als vrouwelijk, maar dit verschil speelt slechts een kleine rol in de Nederlandse taal. Er zijn geen regels om te weten of een woord zijdig of onzijdig is; die moet je echt uit je hoofd leren. Bij woorden in het meervoud wordt altijd "de" gebruikt, zoals de bomen en de vrouwen. Verkleinwoordjes hebben altijd "het", zoals het huisje en het boompje.

Daarnaast heeft het Nederlands een onbepaald lidwoord, namelijk een (spreek uit als un). Dit woord kan enkel gebruikt worden in het enkelvoud en niet in het meervoud. Je kan dus zeggen een huis, maar niet een huizen.

Soms wordt het woord geen ook als lidwoord gezien. Dit wordt een ontkennend lidwoord genoemd, aangezien het stelt dat iets er niet is. Bijvoorbeeld: Ik heb geen taart gehad.

Vroeger werden de lidwoorden in het Nederlands altijd naar naamval vervoegd (zoals in het Duits). Tegenwoordig wordt dit niet meer gedaan, maar je vind ze nog bij enkele woorden en plaatsnamen (zoals "heer des huizes" en "Den Haag").

Bijvoeglijke naamwoorden

In het Nederlands worden bijvoeglijke naamwoorden wel verbogen. Ze krijgen in de meeste gevallen de uitgang -e (de uitgangs-e), zoals "een mooie stad". Er zijn echter vier uitzonderingen op de regel:

  • Wanneer een onbepaald lidwoord (een) wordt gebruikt bij een onzijdig woord in enkelvoud, wordt geen -e gebruikt. Bijvoorbeeld: "Een lief kind".
  • Bijvoeglijke naamwoorden die verwijzen naar een materiaal krijgen altijd de uitgang -en, zoals "een houten stoel". Moderne materialen (zoals plastic, nylon en polyester) hebben weer geen uitgang; "een plastic zakje".
  • Zogeheten vaste combinaties hebben uitgangs-e, zoals "het openbaar vervoer" (in tegenstelling tot "het openbare park").
  • Wanneer de eigenschap benadrukt wordt, zoals "een talentvol schilder" (in plaats van "een talenvolle schilder").

Er zijn ook versteende uitdrukkingen, zoals "in levenden lijve" die hiervan afwijken.

Bijvoeglijk naamwoorden beschrijven vaak een zelfstandig naamwoord. Zij verschijnen altijd voor het zelfstandig naamwoord. Ze kunnen ook met een koppelwoord gecombineerd worden, waardoor een naamwoordelijk gezegde ontstaat. Een voorbeeld is: "De vrouw is intelligent". Intelligent zegt iets over de vrouw en wordt met werkwoord "zijn" (is) verbonden.

Meervoud

Voor meervoud in het Nederlands zijn een heleboel regels, maar de meeste woorden worden met -(e)n of -s gevormd. Wanneer een woord in een open klinker eindigt, wordt vaak een -s toegevoegd.

De uitgang -s wordt vooral bij open klinkers gebruikt. Woorden die eindigen in een open klinker, krijgen uitgang -s. Bijvoorbeeld: Bureau - bureaus. Toch kan bij sommige woorden daarnaast ook de uitgang -n voorkomen. Het woord "groente" heeft daardoor twee meervoudsvormen (groentes en groenten) die beide correct zijn. Woorden die eindigen in een open klinker en waar verwarring kan ontstaan, krijgen de uitgang -s met een apostrof ('). Bijvoorbeeld: Taxi - taxi's. Toch komt de -s ook bij medeklinkers voor, zoals tegel - tegels en emmer - emmers.

De uitgang -(e)n komt vaak voor bij woorden die eindigen in een medeklinker, zoals bank - banken en stoel - stoelen. Wanneer een woord in een "s" eindigt, wordt de medeklinker aangepast naar een "z". Een voorbeeld is kaas - kazen en roos - rozen. Een van de klinkers verdwijnt, aangezien deze onnodig is. Bij woorden met een korte klinker ontstaat weer een letterverdubbeling, zoals bus - bussen. Ook kan een klinker in het meervoud veranderen, zoals schip - schepen en lid - leden.

Sommige woorden hebben een totaal andere meervoudsvorm, zoals:

  • Kind - kinderen
  • Ei - eieren
  • Crisis - crises
  • Koe - koeien
  • Idee - ideeën (trema wordt toegevoegd vanwege de uitspraak).

Verkleinwoorden

In het Nederlands bestaat het verkleinwoord, wat gebruikt wordt om aan te geven dat iets "klein" is. Dit wordt gedaan door -je aan het zelfstandig naamwoord toe te voegen. Een voorbeeld is bank - bankje en hond - hondje. Soms is hierbij een klinkerverandering, zoals glas - glaasje.

Woorden die eindigen in "l", "r", "n" of een klinker, krijgen de uitgang -tje, zoals fietsertje en taxietje. Soms zijn er ook nog andere letters nodig, zoals boom - boompje en koning - koninkje. Daarnaast zijn er uitzonderingen, zoals karretje, gangetje en lammetje.

In Vlaanderen, Noord-Brabant, Limburg en een deel van Zeeland gebruikt men de uitgang -ke in plaats van -je. Zo zegt men in Vlaanderen mandeke in plaats van mandje. Deze vorm is informeel en komt niet veel in de geschreven taal voor. Volgens de grammaticaregels is het ook fout.

Werkwoorden

Werkwoorden worden in het Nederlands vervoegd naar persoon (ik, jij, hij, etc.) en tijd (verleden en tegenwoordige tijd). In het Nederlands bestaat er een verschil tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Regelmatige werkwoorden werken volgens een set van vaste regels. Een voorbeeld van twee regelmatige werkwoorden zijn werken en rennen.

In onderstaande tabel worden de werkwoorden vervoegd in de onvoltooid tegenwoordige en verleden tijd. De werkwoorden krijgen dan een uitgang die verschilt per persoon. Bij de vormen van de verleden wordt er tussen de stam en de uitgang een "d" of "t" toegevoegd. Welke vorm je moet toevoegen, hangt af van de laatste letter van de stam. Als de stam eindigt in een "t" (praatte), "k" (kookte), "f" (bofte), "s" (schaatste), "ch" (wachte), "p" (schopte) of "x" (mixte), wordt een "t" gebruikt. Deze letters kun je onthouden door de afkorting 't kofschip (hoewel de "x" hier ontbreekt). Alle andere stammen krijgen een "d".

Let wel op bij "s" en "f", aangezien sommige woorden alsnog "d" krijgen. Een voorbeeld is verhuizen, waarbij de stam "verhuiz" en niet "verhuis" is. Het is daarom "ik verhuisde" en niet "ik verhuiste". Ditzelfde geldt voor bijvoorbeeld "hoeven", waarbij het "ik hoefde" is.

Persoon Werken Rennen
Tegenwoordige tijd Verleden tijd Tegenwoordige tijd Verleden tijd
Ik werk werkte ren rende
Jij/je werkt werkte rent rende
Hij/zij/het werkt werkte rent rende
Wij werken werkten rennen renden
Jullie werken werkten rennen renden
Zij (meervoud) werken werkten rennen renden

Onregelmatige werkwoorden hebben hun eigen vormen die je van buiten moet leren. Enkele voorbeelden van onregelmatige werkwoorden zijn eten (ik at), doen (ik deed), zeggen (ik zei), lezen (ik las), zien (ik zag), weten (ik wist), slapen (ik sliep), zitten (ik zat), bidden (ik bad), buigen (ik boog), hebben (ik had) en zijn (ik was). Het werkwoord zijn heeft de meeste onregelmatige werkwoordsvormen (ook in de tegenwoordige tijd).

Daarnaast bestaan er nog de voltooide tegenwoordige en verleden tijd. Deze werkwoorden worden gevormd met een hulpwerkwoord (zijn of hebben) en een voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord begint meestal met ge- en eindigt in een -t (gepraat) of -d (geloofd). Onregelmatige werkwoorden hebben echter een werkwoord met uitgang -en (geschreven). Of je hebben of zijn nodig hebt, hangt af van het voltooid deelwoord. In onderstaande tabel worden daarom twee voorbeelden gebruikt (gebleven, wat zijn nodig heeft) en (gezien, wat hebben nodig heeft).

Persoon Gebleven Gezien
Tegenwoordige tijd Verleden tijd Tegenwoordige tijd Verleden tijd
Ik ben gebleven was gebleven heb gezien had gezien
Jij/je bent gebleven was gebleven hebt gezien had gezien
Hij/zij/ik is gebleven was gebleven hebt gezien had gezien
Wij zijn gebleven waren gebleven hebben gezien hadden gezien
Jullie zijn gebleven waren gebleven hebben gezien hadden gezien
Zij (meervoud) zijn gebleven waren gebleven hebben gezien hadden gezien

In het Nederlands is er ook een toekomstige tijd die gevormd wordt door middel van het woord zullen, zoals ik zal naar Griekenland gaan of Ik zal je helpen. In gesproken taal wordt soms het woord "gaan" gebruikt, zoals "ik ga je helpen".

Daarnaast bestaat er ook nog de gebiedende wijs, zoals "Sta op!" en "Maak je huiswerk!".

Woordenschat

Het Nederlands heeft in de loop van de tijd veel woorden geleend uit andere talen. Sommige van die leenwoorden zijn een vast onderdeel van de taal geworden, andere zijn weer in onbruik geraakt en verdwenen. Sinds de 20e eeuw leent het Nederlands vooral uit het Engels. Eerder leende het Nederlands veel uit andere talen, met name het Latijn en Frans, maar ook het Grieks, Jiddisch en Duits. Vooral in de 19e eeuw zijn er veel woorden uit het Indonesisch overgenomen; Indonesië was toen een Nederlandse kolonie.

 
Germaanse talen

Noord-Germaanse Talen: Deens · Zweeds · Noors · IJslands · Faeröers
West-Germaanse Talen: Afrikaans · Duits · Engels · Nederlands · Fries · Luxemburgs · Jiddisch

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Nederlands&oldid=812268"